Bij een warm aardoppervlak en een vochtige bovenlucht ontstaat convectie, meestal is dit ook in de lucht te zien aan Cirrocumulus, fractus, congestus cumulus en cumulonimbus wolken.

Doordat de warme lucht stijgt en de vochtige koudere lucht daalt word het onstabiel in de atmosfeer, er ontstaat dan een soort van ruzie in de atmosfeer en dit zorgt voor onstabiliteit, convectie dus.

Convectieve bewolking – cumulus en cumulonimbus – kan een grote verticale ontwikkeling doormaken, soms tot aan de tropopauze. De luchtstromingen zijn veelal meer dan 1 m/s en kunnen in zware buien oplopen tot meer dan 25 m/s. De wolkenelementen kunnen daardoor snel aangroeien, zodat er al zo’n 20 tot 30 minuten na het ontstaan van de wolk intensieve neerslag kan vallen. Door de krachtige verticale luchtbewegingen kunnen ijskristallen meerdere malen omhoog worden gevoerd en aangroeien tot grote hagelstenen. Aangezien de convectie sterker wordt in de zomer, zal er dan meer hagel vallen. In de tropen kunnen zich in de intertropische convergentiezone (ITCZ) in hot towers zelfs dusdanig sterke stijgwinden ontwikkelen dat deze doorschieten in de stratosfeer.